dinsdag 31 juli 2007

Een verklaring van openbaar nut is niet de laatste horde

Het echtpaar Pype-Werbrouck, landbouwers in Torhout, verzetten zich tegen de verklaring van openbaar nut voor de oprichting van rioolwaterzuiveringsinfrastructuur door Aquafin.

De heer en mevrouw Pype vorderen de schorsing van deze verklaring en voeren een vierledig moeilijk te herstellen ernstig nadeel (MTHEN) in dat zij zouden ondervinden mocht de verklaring van openbaar nut niet geschorst worden door de Raad van State:
- Schade aan de teelaarde en de grond;
- Blijvende schade aan de drainagesystemen op de akkers;
- Schade door de aanwezigheid van de inspectieputten, waardoor het uitermate hinderlijk wordt om met landbouwvoertuigen het land te bewerken;
- Een moreel nadeel: verzoekers zijn respectievelijk vijfenzestig en zestig jaar oud; hun levenswerk zou door de aanleg van de infrastructuur ondermijnd worden.

De Raad van State ontwaart echter geen MTHEN (R.v.St., Pype, nr. 173.485, 12 juli 2007):

Overwegende dat met de verwerende partij en de tussenkomende partij wordt aangenomen dat het bestreden besluit enkel een verklaring van openbaar nut inhoudt die betrekking heeft op de oprichting van een rioolwaterzuiveringsinfrastructuur in de stad Torhout, de gemeente Hooglede en de gemeente Lichtervelde en dat voornoemd besluit “geenszins de nodige stedenbouwkundige vergunning (inhoudt) voor de oprichting van de betrokken rioolwaterzuiveringsinstallatie”; dat de tussenkomende partij daaraan op goede gronden toevoegt dat de nadelen die de verzoekers aanvoeren uitsluitend voortvloeien uit de bouw en de exploitatie van de op te richten rioolwaterzuiveringsinfrastructuur en dat zij bijgevolg hun oorzaak niet vinden in het bestreden besluit maar in beslissingen die later eventueel kunnen of zullen worden genomen;
Overwegende tenslotte dat de nadelen die de verzoekers inroepen op dit ogenblik een hypothetisch karakter vertonen;

dinsdag 24 juli 2007

Kabeldistributie en het Europees (aanbestedings)recht

In de lijn van de recente golf aan “inbestedingsarresten”, doet ook de Belgische Raad van State zijn duit in het zakje. In een recent arrest (R.v.St., SA Coditel Brabant, nr. 173.079, 3 juli 2007) (dat weliswaar drie jaren na de zitting geveld werd) stelt de Raad van State de volgende vraag aan het Hof van Justitie:

Kan een gemeente, zonder beroep te doen op de mededinging, lid worden van een coöperatieve vennootschap, waarvan de aandeelhouders enkel gemeenten zijn of verenigingen van gemeenten (zuivere intercommunales) met het oog op de overdracht van het beheer van haar teledistributienet in de wetenschap dat de vennootschap het essentiële deel van haar activiteiten realiseert met haar aandeelhouders en ter hunner ontlasting (“à leur décharge”) en dat de beslissingen over de vennootschap genomen worden door de raad van bestuur en door de sectorcomités binnen de grenzen aangegeven door de raad van bestuur, die statutaire organen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de openbare overheden en waarvan deze de meerderheid vormen? Kan het aldus uitgeoefende toezicht (“maîtrise”), middels de statutaire organen, door alle coöperanten of door een deel van hen in het geval van exploitatiesectoren of –ondersectoren, op de beslissingen van de coöperatieve vennootschap beschouwd worden als hen toelatende om een toezicht op de vennootschap uit te oefenen zoals op haar eigen diensten? Moeten dit toezicht en deze controle door de leden individueel uitgeoefend worden of volstaat het dat dit gebeurt door de meerderheid van de aangesloten leden?

Begin 1969 tekenen Coditel en de gemeente Ukkel een overeenkomst “relative aux conditions d'utilisation du domaine communal pour l'installation et l'exploitation d'un réseau de télédistribution sur le territoire de la commune d’Uccle”. Eind oktober 1999 koopt de gemeente Ukkel het kabelnet over van Coditel voor iets minder dan 50 mio BEF (iets minder dan 1,25 mio EUR) zonder BTW.

Op hetzelfde moment beslist de gemeente Ukkel om de exploitatie van het kabelnet in concessie te geven. Coditel dient voor deze concessie een offerte in. Op vraag van de gemeente Ukkel bevestigt zij daarnaast dat zij bereid is om het kabelnet over te nemen voor 1,5 mia BEF (37 mio EUR).

In mei 2000 beslist de gemeente Ukkel om af te zien van het in concessie van het kabelnet en zich “te oriënteren naar de verkoop van het net”. Een bestek wordt hiertoe opgesteld. Coditel biedt in oktober 2000 750 mio BEF (18,6 mio EUR) voor het kabelnet.

Eind november beslist de gemeente Ukkel om het kabelnet niet te verkopen omdat “dans ces conditions la vente du réseau ne constituerait pas un acte de bonne gestion, soucieuse des deniers communaux”. Tijdens dezelfde gemeenteraad beslist Ukkel echter om aan te sluiten bij de coöperatieve vennootschap Brutele met een inbreng van het kabelnet in het kapitaal van Brutele.

Coditel dient een verzoek tot nietigverklaring in tegen deze beslissing (en andere hiermee verband houdende beslissingen). Coditel meent dat de beginselen van niet-discriminatie en in mededinging stellen niet gerespecteerd zijn.

De Raad van State stelt in de eerste plaats vast dat de toetredingsbeslissing van de gemeente Ukkel uiteindelijk toch moet gekwalificeerd worden als een concessie van openbare dienst omdat “malgré les termes ambigus utilisés, la commune d’Uccle reste propriétaire de son réseau”. Daarenboven ontvangt de gemeente jaarlijks vergoedingen van Brutélé die in verhouding staan tot het aantal abonnees op het grondgebied van de gemeente. Volgens de Raad zijn weliswaar de regels inzake overheidsopdrachten niet van toepassing, maar in ieder geval wel “les règles fondamentales du droit communautaire primaire en général et le principe de non-discrimination en raison de la nationalité en particulier, ce principe impliquant, notamment, une obligation de transparence qui permet au pouvoir adjudicateur de s’assurer que ledit principe est respecté”. Hij verwijst hiervoor naar het arrest-Telaustria.

De Raad beslist wel dat Ukkel kon beslissen om haar netwerk niet te verkopen en om een andere oplossing te zoeken. Echter, de Raad meent dat de gemeente niet “sans appel à la concurrence ni examen comparatif des offres en présence, retenir directement et immédiatement la formule de l’affiliation à la S.C. BRUTELE alors que l’opération s’apparente à une concession de service et en constitue même une au sens du droit communautaire”.

Volgens de Raad moest de gemeente “pour satisfaire aux exigences du droit communautaire, faire appel à la concurrence en vue d’examiner si la concession de son service de télédistribution à la société requérante ou à d’autres opérateurs économiques ne constituait pas une alternative plus avantageuse que celle finalement retenue”.

Vervolgens maakt de Raad een vreemde wending in haar redenering. Hoewel zij vaststelt dat het hier in casu gaat om een concessie van openbare dienst, waarop de algemene principes van het Europees recht van toepassing zijn, verwijst zij naar het Teckal-arrest van 18 november 1999 en het Telaustria-arrest van 7 december 2000. Hij onderzoekt of “le contrôle exercé sur l’entité concessionnaire par le pouvoir concédant soit analogue à celui que cette dernière exerce sur ses propres services et, d’autre part, que cette entité réalise l’essentiel de son activité avec l’autorité qui la détient.”

De Raad besluit:

Considérant qu’au vu de ces éléments le Conseil d’Etat est enclin à considérer que le premier moyen est fondé; qu’il estime toutefois ne pas être suffisamment éclairé par la jurisprudence de la Cour de Justice pour se prononcer définitivement sur l’existence d’une exception aux règles et principes susmentionnés du droit communautaire primaire dans le cas d’espèce; qu’avant de statuer sur le moyen, dans un souci d’unité dans l’application du droit communautaire, il y a lieu de poser à la Cour de Justice des Communautés européennes la question préjudicielle figurant au dispositif du présent arrêt.

Dit arrest roept heel wat vragen op.

In de eerste plaats is het zeer betreurenswaardig dat de Raad na de zitting van 13 oktober 2004 er bijna drie jaar over doet om tot een arrest te komen.

Daarnaast wekt het verwondering dat de Raad intussen geen rekening lijkt te houden met nieuwere rechtspraak van het Hof van Justitie (zie de arresten Teckal, Stadt Halle, Commissie/Spanje, Commissie/Oostenrijk, Carbotermo en Consorzio Alisei, en vooral Auroux) .

Tenslotte stelt zich de vraag waarom de Raad op basis van de vaststelling dat de beginselen van niet-discriminatie en transparantie geschonden waren door de gemeente Ukkel toch nog een zeer vage, maar tegelijk gewrochten prejudiciële vraag stelt aan het Hof van Justitie.

donderdag 19 juli 2007

Verplaatsing van nutsleidingen

Het zevende lid van het enige artikel van de wet van 17 januari 1938 bepaalt:

"De Staat, de provinciën en de gemeenten hebben in alle geval het recht om de inrichting of het plan van een aanleg evenals de daarmede verband houdende werken later op hun onderscheidenlijk domein te doen wijzigen. Worden wijzigingen opgelegd hetzij om reden van de openbare veiligheid of tot behoud van natuurschoon, hetzij in het belang van de wegen, waterloopen, vaarten of van een openbaren dienst, hetzij als gevolg van veranderingen welke de aangelanden aan de toegangen tot de eigendommen langsheen de gebezigde wegen hebben toegebracht, dan zijn de kosten der werken ten laste van de aanneming, die den aanleg heeft gedaan; in de andere gevallen komen ze ten laste van de overheid die de wijzigingen oplegt."

In het kader van de werken voor de HSL, vroeg de NMBS onder andere aan IGAO en aan AWW om hun leidingen te verplaatsen. De discussie over de kostprijs van deze verplaatsing leidde tot het arrest van het Hof van Cassatie van 22 juni 2007 (Cass. AWW/NMBS Holding en IGAO/NMBS Holding, C.05.0514.N en -C.05.0518.N/19).

In dit arrest oordeelde het Hof van Cassatie:

1. De bovengrondse kruising van een lager gelegen gewone weg door een spoorweg, ook al steunt deze bovengrondse kruising op een bouwwerk dat rust op de lager gelegen weg, heeft op de plaats van die kruising niet de inlijving tot de spoorweg tot gevolg van de lager gelegen weg. Werken aan de bovengrondse spoorweg kunnen dus geen aanleiding geven tot de toepassing van het zevende lid van het enig artikel van de wet van 17 januari 1938 voor de verplaatsing van leidingen onder de lagergelegen gewone weg omdat deze gewone weg geen deel uitmaakt van de spoorweg.

2. Een overheid kan zich enkel beroepen op dit zevende lid op een moment dat de grond waaronder zich de te verplaatsen leidingen bevinden nog niet onder haar beheer, maar onder het beheer van een andere overheid vallen.

Het einde van het openbaar domein?

Deze post is té belangrijk voor het publiek recht in ons land om hem hier niet te plaatsen, ook al heeft het (op het eerste zicht) weinig van doen met nutsvoorzieningen.

Het Hof van Cassatie heeft in zijn arrest van 18 mei 2007 EINDELIJK geoordeeld:

"Voor zover evenwel een privaat recht van opstal voormelde bestemming [tot het gebruik van allen] niet verhindert, kan het worden gevestigd op een goed van het openbare domein."

Het Hof zet hiermee een punt achter een eeuwenoude stelling dat er geen zakelijke rechten (behalve misschien erfdienstbaarheden) kunnen toegestaan worden op het openbaar domein.

De integrale tekst is te vinden op de "Rechtspraak-website" van het Ministerie van Justitie (Cass. 18 mei 2007, Vlaams Gewest / Hesse-Noordnatie, C.06.0086.N/1):

"3. Een goed behoort tot het openbare domein doordat het, hetzij door een uitdrukkelijk hetzij door een impliciete beslissing van de overheid wordt bestemd tot het gebruik van allen, zonder onderscheid van de persoon. (...)

4. Behoort een goed tot het openbare domein en is het zodoende bestemd tot het gebruik van allen, dan kan niemand een privaat recht verwerven dat het bedoelde gebruik zou kunnen belemmeren en dat afbreuk zou kunnen doen aan het recht van de overheid om het te allen tijde, gelet op dat gebruik, te regelen.

5. Voor zover evenwel een privaat recht van opstal voormelde bestemming niet verhindert, kan het worden gevestigd op een goed van het openbare domein.

6. De appelrechters die zonder enig onderscheid oordelen dat een recht van opstal op het openbaar domein onmogelijk is, verantwoorden hun beslissing niet naar recht."

maandag 16 juli 2007

Stedenbouw: Is een kiezelweg een voldoende uitgeruste weg?

Mevrouw Meert dient in 1992 een verkavelingsvergunningsaanvraag voor twee percelen gelegen aan een 150 m lange private insteekweg. Langs deze dienstweg zijn waterleiding, elektriciteit en openbare verlichting aanwezig. Het perceel is echter niet aangesloten op riolering en de wegverharding bestaat uit een losse steenslagstructuur.

Uit veiligheidsoverwegingen zijn volgens de Vlaamse minister van ruimtelijke ordening "meerdere gebouwen langs deze smalle weg te vermijden". Verder oordeelt hij dat "gezien de plaatselijke toestand de weg onvoldoende is uitgerust”.

Op 1 juli 1993 stelt mevrouw Meert een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad van State, die op 28 juni 2007 (of bijna 14 jaar later) oordeelt (R.v.St., Meert-Verhoeven, nr. 172.925):

"Overwegende dat het geheel van argumenten van het bestreden besluit dat “de wegverharding uit een losse steenslagstructuur bestaat” en dat “uit veiligheidsoverwegingen meerdere gebouwen langs deze smalle weg te vermijden zijn”, volstaat om de vaststelling dat “gezien de plaatselijke toestand de weg onvoldoende is uitgerust”, te motiveren en dat bijgevolg de uitzonderingsbepaling van artikel 23, 1°, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 niet van toepassing is;"

Beroep tegen een beslissing van het fonds beheerd door BIPT of de CREG

Zowel inzake beslissingen van het BIPT als de CREG heeft de wetgever tijdens de laatste legislatuur geoordeeld dat het Hof van Beroep van Brussel de bevoegde rechtsmacht is tegen zulke beslissingen beroep in te stellen.

Wat het BIPT betreft zijn deze beroepsregels uitgewerkt in de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector. Wat de CREG betreft bepaalt de Wet van 27 juli tot organisatie van de mogelijkheden tot beroep tegen de beslissingen genomen door de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas de te volgen beroepsprocedure.

Voor een bespreking van deze nieuwe beroepsprocedures verwijs ik graag naar de rechtsleer terzake:
Bram Delvaux, "De specifieke beroepsprocedure tegen de beslissingen van de CREG", in T. Vanden Borre, De vrijmaking van de elektriciteits- en gasmarkt: de federale wetgeving in een stroomversnelling?, Antwerpen, Intersentia, 2006.

Op zich lijken deze nieuwe bepalingen vrij duidelijk ten aanzien van het BIPT of de CREG zelf. Maar wat met de Fondsen die door één van beide regulatoren beheerd worden (zoals het Fonds voor Universele Dienstverlening of de fondsen voorzien in artikel 21ter van de Elektriciteitswet.

Verschillende OLO's ("Other licensed Operators") stelden een beroep in bij de Raad van State tegen een beslissing van Raad van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie in zijn hoedanigheid van beheerder van het Fonds voor de Universele Dienstverlening inzake Sociale Tarieven betreffende de methodologie voor het bepalen van compensaties per operator voor het sociale element van de universele dienst.

De Raad van State oordeelde (R.v.St., NV Colt Telecom, nr. 172.079, 11 juni 2007; R.v.St., NV Base, nr. 172.080, 11 juni 2007; R.v.St., NV Euphony Benelux, nr. 172.076, 11 juni 2007; R.v.St., NV Verizon Belgium Luxembourg, nr. 172.078, 11 juni 2007; R.v.St., BT Belgium (Belgian Branch), nr. 172.077, 11 juni 2007; R.v.St., NV Mobistar, nr. 172.074, 11 juni 2007; R.v.St., NV Versatel Belgium, nr. 172.075, 11 juni 2007; R.v.St., NV Tele 2 Belgium, nr. 172.073, 11 juni 2007):

"dat in deze weliswaar de bestreden beslissing is genomen door de Raad van het BIPT in zijn hoedanigheid van beheerder van het Fonds voor de Universele Dienstverlening inzake Sociale Tarieven, zodat in de zuivere theorie het een beslissing is van dat Fonds, omdat het Fonds luidens artikel 74, vierde lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie een eigen rechtspersoonlijkheid bezit; dat evenwel in wezen de Raad van het BIPT die beslissing heeft genomen aangezien het Fonds als zodanig zelf niet over een orgaan beschikt dat beslissingen zou kunnen nemen; dat in die omstandigheden en in de besproken context het onwaarschijnlijk en zelfs onredelijk voorkomt dat sommige beslissingen van het BIPT in uitvoering van de hiervoor besproken regelgeving, omwille van de aangenomen hoedanigheid, bij een andere instantie zouden moeten worden aangevochten en er worden beoordeeld; dat zulks ook in tegenspraak zou zijn met de door de richtlijn beoogde doeltreffendheid van de rechtsbescherming; dat voorts zowel een wetsconforme interpretatie van de reeds genoemde wet van 17 januari 2003, als een richtlijnconforme uitlegging van de richtlijn 2002/21/EG van 7 maart 2002, er toe nopen te besluiten dat alle beroepen tegen de beslissingen die specifiek de telecommunicatie betreffen in het kader van de werking van het BIPT toevertrouwd zijn aan het Hof van Beroep te Brussel; dat overigens de wetgever zelf klaarblijkelijk alle geschillen over beslissingen met betrekking tot de telecommunicatie heeft willen toevertrouwen aan het Hof van Beroep te Brussel omdat zulks nogmaals wordt bevestigd in de wet van 6 juli 2005 betreffende sommige juridische bepalingen inzake elektronische communicatie, waarin ook de beroepen van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie worden toegewezen aan dat Hof van Beroep; dat de Raad van State bijgevolg op het eerste gezicht niet bevoegd lijkt om zich over de ingediende vordering uit te spreken"

GSM-mast en de horeca

Een uitbater van een Irish Pub verzet zich tegen de aflevering van een stedenbouwkundige vergunning voor een zendinstallatie voor mobiele telefonie, die in de plaats zou komen van een bestaande mast van de NMBS.

De Raad van State meent in zijn arrest van 22 juni 2007 (R.v.St., Van Rompaey, nr. 172.624, 22 juni 2007) dat het ingeroepen moeilijk te herstellen ernstig nadeel niet overtuigd "omdat zij niet precies is, niet wordt geconcretiseerd en vaag blijft, zowel wat de aard van het nadeel betreft, als wat de afstand van de op te richten pyloon tot de horecazaak en de woonplaats van de verzoeker betreft":

"Overwegende dat de verzoeker niet verduidelijkt hoe en vanuit welke vertrekken in zijn woning hij zal worden geconfronteerd met de aanwezigheid van de op te richten mast; dat ook wat het uitzicht vanop het terras van zijn horecazaak (een “Irish Pub”) betreft, het betoog van de verzoeker niet overtuigt; dat uit de neergelegde foto’s, die dan nog in de winterperiode werden genomen, blijkt dat het zicht vanop het terras van de horecazaak in de richting van de zendmast benomen wordt door bomen en groen, zodat de bestaande mast van de NMBS amper zichtbaar is; dat verzoekers uiteenzetting geen concrete en precieze gegevens bevat betreffende het moeilijk te herstellen ernstig nadeel;"